De wind waait hier eeuwig, geen einde, geen begin. Blaast de vergetelheid steeds weer nieuw leven in. Zestig jaren liggen er, tussen nu en toen. Aan het graf van m`n vader. Mies van Lamoen. Bij leven en welzijn bakte hij brood. Bracht `t zelf naar de klant, de schok was dan ook groot. Toen ie ziek werd, en geen dokter iets voor `m kon doen. Overleden te Dinther. Mies van Lamoen. Ik heb nog `n foto, wat lijkt hij toch sterk. Op de fiets met de mikkorf, want dat was z`n werk. Nog jaren lang had ie dit willen doen. Vijfendertig geworden. Mies van Lamoen. Weinig wegen, maar paden, het deerde hem niets. En altijd met z`n hond, hijgend vlak naast z`n fiets. Het beeld is vervaagd, ver verwijderd van toen. Van die bakker uit Dinther. Mies van Lamoen. Levenslustig was hij, acht kinderen, `n vrouw. Z`n piano die jubelde, over `n “Donau so blau”. Zal ie ergens nog liggen, zijn klarinet van toen? Alleen de wind die nog ruist. Bij Mies van Lamoen. Je bent, ik weet `t, zo lang al uit `t zicht. Maar ik plaats je vandaag nog een keer in het licht. Als de eeuwige wind, in ieder seizoen. Die `n ode brengt. Aan Mies van Lamoen. Boy van Lamoen Ode aan Mies van Lamoen Mies met zijn hond. d’n HaDeejer | 15
RkJQdWJsaXNoZXIy MjU2Mzc=